Dossier: De bijleenregeling
Inleiding
Met de maatregelen van het belastingplan 2004 werd een einde gemaakt aan de fiscaal vriendelijk manier om de overwaarde in een woning te verzilveren. In dit dossier special informeren wij u omtrent deze nieuwe regeling onder de naam bijleenregeling. Ook geven wij u een voorbeeld van de effecten van deze beoogde regeling bij echtscheiding. Tot slot laten wij u zien wat de wetgever heeft bedacht ter ontmoediging van degene die de maatregel wenst te ontwijken. We hebben enkele rekenvoorbeelden toegevoegd. Desondanks oogt deze regeling ingewikkeld.
De bijleenregeling uitgelegd
In het belastingplan 2004 zijn wijzigingen aangekondigd met betrekking tot de renteaftrek van een lening in verband met de aankoop van een eigen woning. Daarmee beoogt de wetgever aan te sluiten op de Wet Inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). De voorgestelde regeling die nu al bekend staat als bijleenregeling houdt in dat, de opbrengst van de vorige woning verminderd met de daarop resterende eigenwoningschuld moet worden aangewend voor de verwerving van een nieuwe woning. Hoe dit uitwerkt blijkt uit een eenvoudig rekenvoorbeeld. Stel de eigen woning wordt verkocht voor € 300.000. Er is sprake van een bestaande eigenwoningschuld, "de hypotheek", van € 200.000. Men wenst een nieuwe woning aan te kopen voor € 350.000 waarbij men het volledige bedrag wenst te lenen. Dan ontstaat de volgende situatie. Van de nieuwe lening is de rente aftrekbaar van een lening van 350.000 minus (300.000 - 200.000) oftewel € 250.000. De overwaarde van € 100.000 kan dus niet meer ongestraft worden aangewend voor andere doeleinden. Doet men dit wel dan wordt de aftrek van hypotheekrente beperkt.
Het gevolg van deze maatregel is dan ook dat het fiscale regime rond de eigen woning meer aansluit bij het stelsel van de Wet IB 2001 waarin geen plaats is voor de aftrek van rente op leningen die zijn aangegaan voor consumptieve doeleinden of voor de financiering van beleggingen.
De bijleenregeling en echtscheiding
De overwaarde zoals deze verzilverd wordt bij verkoop van de eigen woning wordt in het wetsvoorstel aangeduid als het vervreemdingssaldo. Aan de orde is de vraag of er bij echtscheiding een vervreemdingssaldo eigen woning kan ontstaan en zo ja aan wie dat wordt toegerekend. Bij de ontbinding van een huwelijksgemeenschap ontstaat een vervreemdingssaldo op het moment dat de woning ten aanzien van één of beide (ex) echtgenoten niet langer als een eigen woning wordt aangemerkt. Indien de woning na een echtscheiding wordt verkocht, ontstaat bij de beide voormalige echtgenoten in beginsel een vervreemdingssaldo ter grootte van de helft van de verkoopprijs verminderd met de helft van de resterende eigenwoningschuld. Ingeval één van de voormalige echtgenoten in de woning blijft wonen en de andere de woning verlaat ontstaat bij de vertrekkende persoon een vervreemdingssaldo ten bedrage van de helft van de waarde van de woning verminderd met de helft van de resterende eigenwoningschuld.
Rekenvoorbeeld:
Op het moment van echtscheiding bedraagt de waarde van de woning € 300.000. De eigenwoningschuld bedraagt € 200.000. Er is sprake van een huwelijk op basis van gemeenschap van goederen. Eén van de partners behoudt de woning en de bestaande 'hypotheek'(de eigenwoningschuld). De vertrekkende partner krijgt de helft van de overwaarde van € 100.000 toegerekend als eigenwoningreserve. De achterblijvende partner verwerft de andere helft van de overwaarde door verrekening met de overige boedel of door opname van een geldlening van € 50.000.
De bijleenregeling ontwijken?
Met het oog op ontwijkconstructies zal er voor een termijn van 5 jaren worden gekozen waarin de zogenaamde eigenwoningreserve blijft staan. Dit is het bedrag wat overeenkomt met het aandeel van de belastingplichtige in het verschil tussen de verkoopprijs van de eigen woning en de bestaande geldlening. Met betrekking tot de registratie van deze eigenwoningreserve is de Belastingdienst de instantie die, aan de hand van de gegevens die de belastingplichtigen daarover op het aangiftebiljet moeten verstrekken, over deze informatie zal beschikken. Om eventuele discussies over de omvang van de eigenwoningreserve uit te sluiten, kan tevens door de inspecteur al dan niet op verzoek van de belastingplichtige bij beschikking de eigenwoningreserve worden vastgesteld.
De eigenwoningregeling inclusief de bijleenregeling beoogt het eigenwoningbezit en daarmee de vermogensvorming in het eigen huis te stimuleren. Indien belastingplichtigen in afwijking van de doelstelling van de regeling het op deze wijze opgebouwde vermogen toch ten behoeve van andere zaken wensen aan te wenden hebben zij daartoe natuurlijk volledig de vrijheid. De consequentie is dan wel, dat als zij binnen 5 jaren na de verkoop van de vorige woning een nieuwe woning wensen te kopen en zij die woning volledig financieren, zij niet voor de volledige financiering renteaftrek zullen kunnen krijgen. De eigenwoningregeling is, zo meent de wetgever, niet bedoeld als een fiscaal gefacilieerd spaarpotje voor andere uitgaven en bestedingen.
Doordat de eigenwoningreserve na verhuizing nog gedurende vijf jaar blijft bestaan, beoogt de wetgever ontwijkconstructies te ontmoedigen. Eén en ander is geregeld in het voorgestelde artikel 3.119a. Artikel 3.119a is zodanig opgezet dat bij de verwerving van een nieuwe woning niet alleen het vervreemdingssaldo van de vorige woning in aanmerking wordt genomen maar, via de eigenwoningreserve, ook een eventueel restant van een vervreemdingssaldo van vorige woningen.
Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Iemand vervreemdt een woning van € 400.000, met een resterende eigenwoningschuld van € 100.000, en verhuist naar een woning van € 150.000, gefinancierd met een lening van € 100.000. Vervolgens verhuist hij naar een (derde) woning van € 500.000. Ten aanzien van de eerste woning wordt een vervreemdingssaldo van € 400.000 - € 100.000 = € 300.000 gerealiseerd. Met betrekking tot de verwerving van de tweede woning is dan renteaftrek mogelijk over een schuld van ten hoogste € 100.000 (de bestaande eigenwoningschuld mag worden gehandhaafd tot maximaal de verwervingskosten van de nieuwe woning). Indien bij verhuizing naar de derde woning enkel het vervreemdingssaldo van de tweede woning (€ 50.000) in aanmerking zou worden genomen, zou voor die derde woning de rente over een schuld van € 450.000 aftrekbaar zijn. Door tijdelijk goedkoper te gaan wonen zou dus van de opbrengst van de eerste woning € 250.000 zijn "vrijgespeeld". In het artikel 3.119a wordt dit voorkomen doordat het bedrag van het vervreemdingssaldo van de eerste woning dat de waarde van de tweede woning verminderd met de eigenwoningschuld van die woning te boven gaat, blijft staan als eigenwoningreserve en bij de verwerving van de derde woning alsnog in aanmerking genomen. Per saldo wordt dus bij de verwerving van de derde woning als eigenwoningreserve in aanmerking genomen: € 250.000 (eigenwoningreserve na de verwerving van de tweede woning) + € 50.000 (vervreemdingssaldo tweede woning) = € 300.000. Bij de derde woning is dus de rente over een schuld van € 200.000 aftrekbaar.
Datum: Januari 2004
Deel dit artikel met anderen