Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2007
In dit artikel vindt u gerubriceerd een overzicht van de belangrijkste wijzigingen in de rijksbelastingen per 1 januari 2007. De inflatiecorrectie voor 2007 leidt tot een bijstelling van de daarvoor in aanmerking komende bedragen met 1,6%. In de tekst zijn tussen haakjes de bedragen vermeld zoals die gelden voor 2006.
Inhoud
Inkomstenbelasting
- Tarief Box 1
- Tarief Box 2
- Tarief Box 3
- Heffingskortingen
- Eigenwoningforfait
- Kinderalimentatie
- Kapitaalverzekering eigen woning
- Premies voor lijfrenten
- Kilometervergoeding privé auto
- Filminvesteringsregeling
- Ondernemersregelingen
- de zelfstandigenaftrek
- de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk
- de meewerkaftrek
- de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid
- de stakingsaftrek
- MKB vrijstelling (nieuw!)
- oudedagsvrijstelling
- extra lijfrenteaftrek bij stakende ondernemers
- beperking verliesverrekening
Loonbelasting
Rechten van successie, van schenking en overgang
- Vrijstelling successierecht
- Vrijstelling schenkingsrecht
- Tarieven
Vennootschapsbelasting
- Tarieven
Overig
- Burgerservicenummer
- Dividendbelasting
- Wet WOZ
- Vrijstelling onroerende zaakbelasting
Inkomstenbelasting
1.1 Tarieven
1.1.1 Tarief Box 1 (belastbaar inkomen uit werk en woning)
2007
Belastbaar inkomen meer dan
doch niet meer dan
belastingtarief
tarief premie volksverzekeringen
totaal tarief
heffing over totaal van de schijven
Jonger dan 65 jaar
-
€ 17.319
2,50%
31,15%
33,65%
€ 5.827
€ 17.319
31.122
10,25%
31,15%
41,40%
11.541
31.122
53.064
42 %
42 %
20.756
53.064
52 %
52 %
65 jaar en ouder
-
€ 17.319
2,50%
13,25%
15,75%
€ 2.727
€ 17.319
31.122
10,25%
13,25%
23,50%
5.970
31.122
53.064
42 %
42 %
15.185
53.064
52 %
52 %
2006
Belastbaar inkomen meer dan
doch niet meer dan
belastingtarief
tarief premie volksverzekeringen
totaal tarief
heffing over totaal van de schijven
Jonger dan 65 jaar
-
€ 17.046
2,45%
31,70%
34,15%
€ 5.821
€ 17.046
30.631
9,75%
31,70%
41,45%
11.451
30.631
52.228
42 %
42 %
20.521
52.228
52 %
52 %
65 jaar en ouder
-
€ 17.046
2,45%
13,80%
16,25%
€ 2.769
€ 17.046
30.631
9,75%
13,80%
23,55%
5.968
30.631
52.228
42 %
42 %
15.038
52.228
52 %
52 %
AOW 17,90% ANW 1,25% AWBZ 12,00% 31,15% 1.1.2 Tarief Box 2 (belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang)
Voor belastingjaar 2007 bedraagt de belasting op het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang 22% voor zover dat inkomen lager is of gelijk aan € 250.000. Voor het meerdere geldt het reguliere tarief van 25%. Het betreft een tijdelijke maatregel: de 'extra' tariefschijf van 22% geldt alleen voor belastingjaar 2007. Vanaf belastingjaar 2008 geldt dus weer één vast tarief van 25%.
1.1.3 Tarief Box 3 (belastbaar inkomen uit sparen en beleggen)
De belasting op het belastbare inkomen uit sparen en beleggen bedraagt 30%.
- Heffingvrij vermogen
Bij de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen heeft een belastingplichtige recht op een heffingvrij vermogen van € 20.014 (€ 19.698). Het heffingvrije vermogen kan onder voorwaarden worden overgedragen aan de partner. Het heffingvrije vermogen kan worden verhoogd met de toeslag heffingvrij vermogen minderjarige kinderen indien de belastingplichtige als ouder op 31 december 2007 het gezag uitoefent over een minderjarig kind. De toeslag heffingvrij vermogen minderjarige kinderen bedraagt € 2.674 (€ 2.631) per minderjarig kind. Indien de belastingplichtige een partner heeft, wordt deze toeslag bij de oudste partner in aanmerking genomen, tenzij zij gezamenlijk anders verzoeken. Het heffingvrije vermogen kan onder voorwaarden worden verhoogd met de ouderentoeslag. Om in aanmerking te komen voor de ouderentoeslag moet men op 31 december 2007 65 jaar of ouder zijn. De hoogte van de ouderentoeslag wordt als volgt berekend: Bij een inkomen uit werk en woning (vóór inachtneming van de uitgaven voor kinderopvang en de persoonsgebonden aftrek) van Bij de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen heeft een belastingplichtige recht op een heffingvrij vermogen van € 20.014 (€ 19.698). Het heffingvrije vermogen kan onder voorwaarden worden overgedragen aan de partner. Het heffingvrije vermogen kan worden verhoogd met de toeslag heffingvrij vermogen minderjarige kinderen indien de belastingplichtige als ouder op 31 december 2007 het gezag uitoefent over een minderjarig kind. De toeslag heffingvrij vermogen minderjarige kinderen bedraagt € 2.674 (€ 2.631) per minderjarig kind. Indien de belastingplichtige een partner heeft, wordt deze toeslag bij de oudste partner in aanmerking genomen, tenzij zij gezamenlijk anders verzoeken. Het heffingvrije vermogen kan onder voorwaarden worden verhoogd met de ouderentoeslag. Om in aanmerking te komen voor de ouderentoeslag moet men op 31 december 2007 65 jaar of ouder zijn. De hoogte van de ouderentoeslag wordt als volgt berekend: Bij een inkomen uit werk en woning (vóór inachtneming van de uitgaven voor kinderopvang en de persoonsgebonden aftrek) van
2007
meer dan
maar niet meer dan
bedraagt de ouderentoeslag
-
€ 13.540
€ 26.494
€ 13.540
18.836
13.247
18.836
-
nihil
2006
meer dan
maar niet meer dan
bedraagt de ouderentoeslag
-
€ 13.326
€ 26.076
€ 13.326
18.539
13.038
18.539
-
nihil
Om in aanmerking te komen voor de ouderentoeslag mag de gemiddelde rendementsgrondslag (na aftrek van het heffingvrije vermogen) niet meer bedragen dan € 264.848 (€ 260.677). Als men het hele jaar dezelfde fiscale partner heeft dan mag de gezamenlijke gemiddelde rendementsgrondslag (na aftrek van het heffingvrije vermogen) niet meer bedragen dan € 529.696 (€ 521.354) om in aanmerking te komen voor de ouderentoeslag. De ouderentoeslag kan onder voorwaarden worden overgedragen aan de partner.
- Vrijstelling maatschappelijke beleggingen Van de vermogensrendementsheffing zijn vrijgesteld maatschappelijke beleggingen tot een gezamenlijk maximum van € 53.421 (€ 52.579). Maatschappelijke beleggingen zijn beleggingen in fiscaal erkende groene of sociaal-ethische fondsen. De vrijstelling voor maatschappelijke beleggingen kan onder voorwaarden worden overgedragen aan de partner.
- Vrijstelling beleggingen in durfkapitaal
Van de vermogensrendementsheffing zijn vrijgesteld beleggingen in durfkapitaal tot een gezamenlijk maximum van € 53.421 (€ 52.579). Beleggingen in durfkapitaal zijn beleggingen in fiscaal erkende durfkapitaalfondsen (indirecte beleggingen) en bepaalde leningen aan startende ondernemers (directe beleggingen). De culturele beleggingen worden ook tot de beleggingen in durfkapitaal gerekend. De vrijstelling voor beleggingen in durfkapitaal kan onder voorwaarden worden overgedragen aan de partner. - Vrijstelling voor een uitvaartverzekering
De vrijstelling voor een uitvaartverzekering of een andere overlijdensrisicoverzekering in box 3 bedraagt € 6.492 (€ 6.389). - Kapitaaluitkering uit levensverzekering; overgangsrecht
Voor op 14 september 1999 bestaande kapitaalverzekeringen kan onder voorwaarden een vrijstelling van maximaal € 123.428 van toepassing zijn. Deze vrijstelling kan onder voorwaarden worden overgedragen aan de partner. - Schulden
Voor de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen worden schulden in aanmerking genomen voor zover de gezamenlijke waarde meer bedraagt dan € 2.800 (€ 2.700). Als de belastingplichtige heel 2007 een partner had, kan op beider verzoek een schuldendrempel van € 5.600 (€ 5.400) in aanmerking worden genomen voor de belastingplichtige en diens partner samen. De belastingplichtige en zijn partner mogen dit bedrag onderling toedelen, maar zij mogen geen hogere drempel in aanmerking nemen dan het deel van de schulden dat zij aan zichzelf toerekenen. Als geen verzoek wordt gedaan, dan is de drempel € 5.600 (€ 5.400) per partner.
1.2 Heffingskortingen
Heffingskorting
Jonger dan 65 jaar
65 jaar en ouder
2007
2006
2007
2006
Algemene heffingskorting
€ 2.043
€ 1.990
€ 957
€ 948
Arbeidskorting(maximaal)
- tot 57 jaar
- tot 58 of 59 jaar
- tot 61 jaar
- tot 62 jaar of ouder
1.392
1.642
1.890
2.138
1.357
1.604
1.849
2.095
1.001
998
Kinderkorting
- inkomen ≤ € 28.978
- € 28.978 < inkomen < € 45.309
939
939-0*
924
924- 0*
440
440-0**
441
441-0**
Combinatiekorting
149
146
71
70
Aanvullende combinatiekorting
700
608
329
290
Alleenstaande-ouderkorting
1.437
1.414
673
674
Aanvullende alleenstaande ouderkorting (maximaal)
1.437
1.414
673
674
Jonggehandicaptenkorting
656
645
Ouderenkorting
380
374
Alleenstaande ouderenkorting
571
562
Levensloopverlofkorting (per jaar van deelname)
188
185
Ouderschapsverlofkorting(per verlofuur)
3,76
3,68
Korting maatschappelijke beleggingen
1,3%***
1,3%***
1,3%***
1,3%***
Korting directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen
1,3%***
1,3%***
1,3%***
1,3%***
*€ 939 - 5,75% van (het gezamenlijke verzamelinkomen minus € 28.978)
** € 440 - 2,691% van (het gezamenlijke verzamelinkomen minus € 28.978)
*** van de vrijstelling in box 3
1.3 Eigenwoningforfait
Het forfaitpercentage van de WOZ-waarde van de eigen woning bedraagt:
2007
Als de WOZ-waarde meer is dan
maar niet meer dan
bedraagt het forfaitpercentage
-
€ 12.500
nihil
€ 12.500
25.000
0,20%
25.000
50.000
0,30%
50.000
75.000
0,40%
75.000
en hoger
0,55%
2006
Als de WOZ-waarde meer is dan
maar niet meer dan
bedraagt het forfaitpercentage
-
€ 12.500
nihil
€ 12.500
25.000
0,20%
25.000
50.000
0,35%
50.000
75.000
0,45%
75.000
en hoger
0,60%
Het berekende eigenwoningforfait kan niet hoger zijn dan € 9.150 (€ 8.900).
Aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld
Deze aftrek wordt verleend als het saldo van eigenwoningforfait minus de aftrekbare kosten zoals hypotheekrente positief is. De aftrek is gelijk aan het verschil tussen het eigenwoningforfait en de aftrekbare kosten.
Door deze aftrek kan de bijtelling van het eigenwoningforfait nooit leiden tot een positief inkomensbestanddeel in box 1. De regeling beoogt een positieve prikkel te geven aan de financiering van de eigen woning uit eigen middelen.
1.4 Aftrek levensonderhoud voor kinderen (kinderalimentatie)
Uitgaven voor kosten van levensonderhoud voor kinderen jonger dan 30 jaar zijn aftrekbaar als voor het kind geen recht bestaat op kinderbijslag ingevolge de AKW en het kind geen recht heeft op studiefinanciering of een met AKW of studiefinanciering vergelijkbare regeling. Als de kosten in belangrijke mate drukken op de belastingplichtige, komen deze voor aftrek in aanmerking tot een bedrag van:
- € 270 per kalenderkwartaal indien het kind jonger is dan 6 jaar
- € 330 per kalenderkwartaal indien het kind 6 jaar of ouder, maar jonger dan 12 jaar is
- € 399 per kalenderkwartaal indien het kind 12 jaar of ouder, maar jonger dan 18 jaar is
- € 330 per kalenderkwartaal indien het kind 18 jaar of ouder is.
De kosten van het onderhoud van een kind worden geacht in belangrijke mate op de belastingplichtige te drukken, indien de op de belastingplichtige drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud van het kind tenminste € 393 (€ 386) per kwartaal beloopt.
Het bedrag vermeld onder d. wordt verhoogd tot € 660 indien de kosten van het levensonderhoud grotendeels (voor meer dan 50%) op de belastingplichtige drukken en de kosten van de belastingplichtige voor het kind tenminste € 660 bedroegen.
Indien het kind niet tot het huishouden van de belastingplichtige behoort, wordt het bedrag onder d. vermeld verhoogd tot € 990 indien deze kosten geheel (100%) of nagenoeg geheel (90% of meer) op de belastingplichtige drukken en de kosten van belastingplichtige voor het kind tenminste € 990 bedroegen.
Als belastingplichtige het gehele jaar een fiscale partner heeft of een deel van het jaar een partner heeft maar wel kiest voor het gehele jaar fiscaal partnerschap en beiden doen uitgaven voor levensonderhoud voor een kind jonger dan 30 jaar worden deze uitgaven samengevoegd.
Als belastingplichtige een deel van het jaar een fiscale partner heeft en niet heeft gekozen voor het gehele jaar fiscaal partnerschap dan wordt het in aanmerking te nemen wettelijk bedrag gesteld op de helft als beiden uitgaven voor levensonderhoud van een kind in aanmerking nemen.
Er bestaat geen aanspraak op aftrek uitgaven levensonderhoud als het recht op kinderbijslag is uitgesloten op grond van de Wet beperking export uitkeringen.
1.5 Kapitaalverzekering eigen woning
Voor de uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning (box 1) kunnen de volgende vrijstellingen van toepassing zijn:
- bij 15 tot en met 19 jaar premiebetaling: maximaal € 32.500 (€ 31.900)
- bij 20 jaar of meer premiebetaling: maximaal € 143.000 (€ 140.500).
De totale vrijstelling kan nooit meer bedragen dan € 143.000 (€ 140.500) per belastingplichtige gedurende zijn leven
1.6 Uitgaven voor inkomensvoorzieningen: lijfrente en andere premies
Premies voor lijfrenten zijn onder bepaalde voorwaarden aftrekbaar. Indien is voldaan aan de voorwaarden voor lijfrentepremie-aftrek, gelden vervolgens voor de hoogte van de premie-aftrek de volgende regels:
- premies zijn aftrekbaar voor zover de belastingplichtige een pensioentekort heeft en jonger is dan 65 jaar. De hoogte van het aftrekbare bedrag moet bepaald worden aan de hand van de jaarruimte of reserveringsruimte. Bij de berekening van de jaarruimte zijn het inkomen en de pensioenaangroei van het voorafgaande kalenderjaar bepalend
- de jaarruimte bedraagt maximaal € 25.663 (€ 25.258)
- de reserveringsruimte bedraagt in het jaar van aftrek ten hoogste 17% van de premiegrondslag met een maximum van € 6.492 (€ 6.389). Voor de belastingplichtige die op 1 januari 2007 de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, wordt het maximumbedrag van € 6.492 (€ 6.389) verhoogd tot € 12.823 (€ 12.621).
Premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering, premies WAZ en premies van lijfrenten voor meerderjarige invalide(klein)kinderen zijn niet gebonden aan een maximaal aftrekbedrag.
- De maximale premiegrondslag bij de berekening van de jaarruimte is € 150.957 (€ 148.579).
- De in te bouwen AOW-franchise bij de berekening van de jaarruimte is € 10.990 (€ 10.816).
- Voor tijdelijke oudedagslijfrenten is het maximaal bedrag van de jaaruitkering € 19.468 (€ 19.161).
In verband met de invoering van de Wet Vut/prepensioen/levensloop zijn premies voor overbruggingslijfrenten met ingang van 2006 niet meer aftrekbaar. Voor aftrek van premies voor tijdelijk oudedagslijfrenten is de eis gesteld dat de termijnen niet eerder ingaan dan het jaar waarin de belastingplichtige 65 jaar wordt.
1.7 Aftrek van bepaalde gemengde kosten
De kosten die ten laste van de winst kunnen worden gebracht in verband met het gebruik van een privé auto voor de onderneming bedragen voor 2007 € 0,19 per kilometer.
1.8 Filminvesteringsaftrek en overige filmstimulering
In het Belastingplan 2006 is aangekondigd dat de filminvesteringsaftrek wordt verhoogd van 47% naar 55%. Ook wordt een filmexploitatievrijstelling geïntroduceerd. Als gevolg hiervan hoeft een deel van de omzet niet tot de winst gerekend te worden. Deze vrijstelling bedraagt maximaal 55% van het bedrag waarover filminvesteringsaftrek is berekend. Nieuw is de mogelijkheid voor commanditaire vennoten die in aanmerking komen voor filminvesteringsaftrek dat het bedrag dat zij als verlies mogen opgeven met 30% mag worden verhoogd. Zij kunnen ook willekeurig afschrijven. In verband met de goedkeuring door Brussel zijn deze maatregelen op 8 april 2006 in werking getreden. Deze maatregelen zijn van toepassing tot 1 juli 2007.
1.9 Ondernemersaftrek
De ondernemersaftrek is het gezamenlijke bedrag van:
- de zelfstandigenaftrek
- de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk
- de meewerkaftrek
- de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid en
- de stakingsaftrek.
1.10 Zelfstandigenaftrek
De zelfstandigenaftrek geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet.
Voor de ondernemer die bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt bedraagt:
Bij een winst in 2007 van
Meer dan
maar niet meer dan
bedraagt de zelfstandigenaftrek
-
€ 13.360
€ 9.028
€ 13.360
15.500
8.393
15.500
17.640
7.761
17.640
50.515
6.916
50.515
52.655
6.313
52.655
54.795
5.645
54.795
56.930
4.982
56.930
-
4.379
Bij een winst in 2006 van
Meer dan
maar niet meer dan
bedraagt de zelfstandigenaftrek
-
€ 13.150
€ 8.885
€ 13.150
15.255
8.260
15.255
17.360
7.638
17.360
49.720
6.807
49.720
51.825
6.213
51.825
53.935
5.556
53.935
56.030
4.903
56.030
-
4.310
Indien de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was en bij hem in die periode niet meer dan tweemaal zelfstandigenaftrek is toegepast, wordt de zelfstandigenaftrek verhoogd met € 2.019 (€ 1.987) (startersaftrek).
De zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt bedraagt met ingang van 1 januari 2007 50% van de zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt.
1.11 Aftrek speur- en ontwikkelingswerk
De aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en die in het kalenderjaar ten minste 500 uur (500 uur) besteedt aan werk dat bij een S&O-verklaring is aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk. De aftrek bedraagt € 11.436 (€ 11.255).
Indien de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was en bij hem in die periode niet meer dan tweemaal de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk is toegepast, wordt de aftrek speur- en ontwikkelingswerk verhoogd met € 5.719 (€ 5.628).
1.12 Meewerkaftrek
De meewerkaftrek geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en van wie de partner zonder enige vergoeding arbeid verricht in een onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet.
Bij arbeid van de partner die gedurende het kalenderjaar een aantal uren in beslag neemt.
gelijk aan of meer dan
maar minder dan
bedraagt de meewerkaftrek
525
875
1,25% van de winst
875
1.225
2 % van de winst
1.225
1.750
3 % van de winst
1.750
4 % van de winst
1.13 Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid
De startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid geldt met ingang van 1 januari 2007 voor de ondernemer die een onderneming vanuit een arbeidsongeschiktheidsuitkering start en niet aan het urencriterium voldoet maar wel aan een verlaagd urencriterium van 800 uur.
De startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid bedraagt € 12 000, € 8000 en € 4000 voor het eerste, tweede, respectievelijk derde jaar. De aftrek kan niet hoger zijn dan de genoten winst.
1.14 Stakingsaftrek
De stakingsaftrek geldt voor de ondernemer die in het kalenderjaar winst behaalt met of bij het staken van één of meer gehele ondernemingen waaruit hij als ondernemer winst geniet en bedraagt € 3.630 eenmaal per leven.
1.15 MKB-Vrijstelling
De MKB-vrijstelling geldt met ingang van 1 januari 2007 voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet. De vrijstelling bedraagt 10% van de winst nadat deze is verminderd met de ondernemingsaftrek.
1.16 Oudedagsreserve
De ondernemer die aan het urencriterium voldoet en die bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, kan bij het bepalen van de in een kalenderjaar genoten winst over dat jaar toevoegen aan de oudedagsreserve. Dit betekent dat hij elk jaar een bepaald bedrag als aftrekpost ten laste van de winst mag brengen. De toevoeging aan de oudedagsreserve over een kalenderjaar bedraagt 12% van de winst, maar niet meer dan € 11.227 (€ 11.050).
Deze toevoeging wordt verminderd met de ten laste van de winst gekomen pensioenpremies.
De toevoeging bedraagt ten hoogste het bedrag waarmee het ondernemingsvermogen bij het einde van het kalenderjaar de oudedagsreserve bij het begin van het kalenderjaar te boven gaat.
1.17 Extra lijfrentepremieaftrek bij stakende ondernemers
De extra ruimte aan lijfrentepremieaftrek bij ondernemers die hun onderneming of een gedeelte van hun onderneming staken bedraagt maximaal:
Bij
2007
2006
- verdrachten door ondernemers van 60 jaar of ouder
- overdrachten door invalide ondernemers
- het staken van de onderneming door overlijden
€ 411.698
€ 405.214
- overdrachten door ondernemers van 50 tot 60 jaar
- overdrachten door ondernemers indien de lijfrente-uitkeringen direct ingaan
205.854
202.612
- In de overige gevallen
102.932
101.311
Bij de berekening van de ruimte voor de lijfrentepremieaftrek is het inkomen en de pensioenaangroei van het voorafgaande kalenderjaar bepalend. Ondernemers mogen in het jaar dat zij (een deel van) hun onderneming staken op verzoek daarvan afwijken en bij de berekening van de lijfrentepremieaftrek er voor kiezen om de gegevens van het kalenderjaar zelf te gebruiken. In het opvolgende kalenderjaar, waarin weer uitgegaan moet worden van de gegevens van het voorafgaande kalenderjaar, mag de stakingwinst niet nogmaals bij de berekening van de ruimte voor de lijfrentepremieaftrek in aanmerking worden genomen.
1.18 Beperking verliesrekening
Voor het verlies uit werk en woning blijft de achterwaartse verliesverrekening van 3 jaar gehandhaafd. Voor het verlies uit aanmerkelijk belang wordt de achterwaartse verliesverrekening beperkt tot 1 jaar (was 3 jaar). De voorwaartse verliesverrekening voor het verlies uit werk en woning en het verlies uit aanmerkelijk belang wordt 9 jaar, voor ondernemingsverliezen en het verlies uit aanmerkelijk belang was deze onbeperkt.
Overgangsrecht: Tot en met 2011 kunnen alle nog niet verrekende verliezen worden verrekend.
2 Loonbelasting
2.1 Spaarloon of levensloopregeling
Spaarloon
Het bedrag dat de werknemer maximaal mag sparen bedraagt € 613 per jaar. De werknemer mag slechts bij één werkgever deelnemen aan de spaarloonregeling.
Het bedrag dat de werknemer maximaal mag sparen bedraagt € 613 per jaar. De werknemer mag slechts bij één werkgever deelnemen aan de spaarloonregeling.
Als een werknemer bij een werkgever wil sparen via de spaarloonregeling, dan moet worden voldaan aan de volgende twee voorwaarden:
- de werknemer was reeds op 1 januari 2007 bij die werkgever in dienst en
- die werkgever past ten aanzien van die werknemer reeds sinds 1 januari 2007 de algemene heffingskorting toe.
Als een werknemer na de eerste dag van het kalenderjaar bij een werkgever in dienst treedt kan hij dat jaar dus niet van de spaarloonregeling van die werkgever gebruik maken.
Voor de inkomstenbelasting geldt voor het jaar 2007 een vrijstelling in box 3 van maximaal € 17.025 (€ 17.025) voor geblokkeerde spaartegoeden in het kader van een spaarloonregeling.
Op 1 januari 2006 is de levensloopregeling ingevoerd. Met de levensloopregeling kunnen werknemers sparen om in de toekomst een periode van onbetaald verlof te financieren. De levensloopregeling kan worden gebruikt voor elke vorm van verlof, zoals zorgverlof, sabbatical, ouderschapsverlof en educatief verlof. Het spaarsaldo of de verzekeringsuitkering mag ook gebruikt worden om eerder met pensioen te gaan. De huidige verlofspaarregeling mag worden omgezet in de levensloopregeling.
Er kan jaarlijks maximaal 12% van het loon gespaard worden. Inleg is uitsluitend toegestaan indien het spaarsaldo dan wel de waarde van de verzekering aan het begin van het jaar niet hoger is dan het bedrag dat nodig is voor een periode van extra (volledig doorbetaald) verlof van 2,1 jaar (absoluut maximum).
Is men op 31 december 2005, 51 jaar of ouder, maar nog geen 56 jaar, dan geldt er een speciale regeling. Deze werknemers mogen jaarlijks meer sparen dan 12% van het brutoloon. Zo kan men in een kortere periode toch een behoorlijk levenslooptegoed opbouwen. Ook in dit geval geldt het hiervoor genoemde absolute maximum. Bij deze toets wordt echter niet uitgegaan van het saldo dan wel de waarde aan het begin van het jaar, maar van het saldo dan wel de waarde die na de storting resulteert.
De werknemer kan jaarlijks kiezen aan welke regeling hij wil deelnemen: spaarloon of levensloop. In hetzelfde jaar in beide regelingen geld inleggen is niet mogelijk.
2.2 Pensioenregelingen
Alle pensioenregelingen moeten in beginsel vanaf 1 januari 2006 voldoen aan de fiscale kaders zoals deze gelden na de invoering van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (Wet VPL). Het uitgangspunt van deze wet is dat een werknemer pas op 65-jarige leeftijd stopt met werken. De werknemer mag wel eerder met pensioen gaan dan bij 65 jaar, maar het (in dat geval over minder jaren opgebouwde) pensioen moet dan actuarieel herrekend worden. Dat betekent dat het pensioen wordt verdeeld over een groter aantal jaren, waardoor de werknemer lagere pensioenuitkeringen krijgt. Voor werknemers die op 31 december 2004 55 jaar of ouder zijn, maakt de wet een uitzondering. Voor hen geldt dat bepaalde (op 31 december 2004 bestaande) VUT- en prepensioenregelingen mogelijk blijven.
Voor het jaar 2006 is een overgangsregeling getroffen voor regelingen die niet tijdig zijn aangepast aan de Wet VPL. Deze overgangsregeling bestaat niet meer in het jaar 2007.
3 Rechten van successie, van schenking en overgang
3.1 Vrijstellingen successierecht
Echtgenoten
€ 515.928 (€ 507.803)
Jonge kinderen
€ 4.412 (€ 4.342) per jaar beneden 23 jaar met een minimum van € 10.000 (€ 8.680)
Oudere kinderen
€ 10.000 (€ 8.680) voor kinderen ouder dan 23 jaar, mits de verkrijging niet meer bedraagt dan
€ 26.455 (€ 26.038)Invalide kinderen
€ 4.412 (€ 4.342) per jaar beneden 23 jaar met een minimum van € 13.230 (€ 13.021).
€ 10.000 (€ 8.680) voor kinderen ouder dan 23 jaar
Ouders
€ 44.090 (€ 43.395)
Andere bloedverwanten in de rechte lijn
Drempel* € 10.000 (€ 8.680)
Kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instellingen
Volledig vrijgesteld indien en voor zover aan de verkrijging niet een opdracht is verbonden die aan de verkrijging het karakter ontneemt van te zijn geschied in het algemeen belang.
Alle andere gevallen
€ 1.913 (€ 1.882)
* onder drempel wordt hier verstaan een vrijstelling die in beginsel vervalt als de verkrijging het maximum van de vrijstelling te boven gaat.
Ongehuwd samenwonenden
Voor de ongehuwd samenwonende die na zijn 18e jaar tenminste 6 maanden met de erflater tot diens overlijden een gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd en die voldoet aan de verdere eisen genoemd in noot 2, onderdeel a, bij de hierna in onderdeel 4.3 opgenomen tarieftabel voor het successie- en schenkingsrecht, geldt een vrijstelling van € 515.928
(€ 507.803).
Voor ongehuwd samenwonenden die na hun 22e jaar tenminste vijf jaren met erflater tot diens overlijden hebben samengewoond, geldt:
- een vrijstelling € 515.928 (€ 507.803) indien sprake is van een zogenoemde tweerelatie (zie hiervoor noot 2, onderdeel b, bij de hierna opgenomen tabel 4.3 Tarief successie en schenking
- een vrijstelling van € 257.966 (€ 253.903) indien sprake is van een zogenoemde meerrelatie (zie hiervoor noot 2, onderdeel c, bij tabel 4.3 Tarief successie en schenking).
Heeft de samenleving vier, drie of twee jaar geduurd, dan bedraagt in beide hiervoor genoemde gevallen de vrijstelling volgens onderstaande tabel respectievelijk
Samenleving
2007
2006
vier jaar
€ 206.369
€ 203.119
drie jaar
154.776
152.338
Twee jaar
103.181
101.556
Op de vrijstellingen van echtgenoten, de ongehuwd samenwonenden bedoeld in noot 2 bij de hierna in onderdeel 4.3 opgenomen tarieftabel voor het successie- en schenkingsrecht kinderen tot 23 jaar, en ouders worden eventuele pensioenrechten in mindering gebracht (bij echtgenoten en ongehuwd samenwonenden voor de helft). Deze vermindering is echter aan een maximum gebonden. De vrijstelling voor echtgenoten en de genoemde ongehuwd samenwonenden (tweerelaties) kan nooit minder bedragen dan € 147.410 (€ 145.088) en voor de meerrelatie nooit minder dan € 73.711 (€ 72.550).
3 Rechten van successie, van schenking en overgang
3.1 Vrijstellingen successierecht
Echtgenoten |
€ 515.928 (€ 507.803) |
Jonge kinderen |
€ 4.412 (€ 4.342) per jaar beneden 23 jaar met een minimum van € 10.000 (€ 8.680) |
Oudere kinderen |
€ 10.000 (€ 8.680) voor kinderen ouder dan 23 jaar, mits de verkrijging niet meer bedraagt dan |
Invalide kinderen |
€ 4.412 (€ 4.342) per jaar beneden 23 jaar met een minimum van € 13.230 (€ 13.021). € 10.000 (€ 8.680) voor kinderen ouder dan 23 jaar |
Ouders |
€ 44.090 (€ 43.395) |
Andere bloedverwanten in de rechte lijn |
Drempel* € 10.000 (€ 8.680) |
Kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instellingen |
Volledig vrijgesteld indien en voor zover aan de verkrijging niet een opdracht is verbonden die aan de verkrijging het karakter ontneemt van te zijn geschied in het algemeen belang. |
Alle andere gevallen |
€ 1.913 (€ 1.882) |
<!--[if !supportLists]--> * <!--[endif]--> onder drempel wordt hier verstaan een vrijstelling die in beginsel vervalt als de verkrijging het maximum van de vrijstelling te boven gaat.
Ongehuwd samenwonenden
Voor de ongehuwd samenwonende die na zijn 18e jaar tenminste 6 maanden met de erflater tot diens overlijden een gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd en die voldoet aan de verdere eisen genoemd in noot 2, onderdeel a, bij de hierna in onderdeel 4.3 opgenomen tarieftabel voor het successie- en schenkingsrecht, geldt een vrijstelling van € 515.928
(€ 507.803).
Voor ongehuwd samenwonenden die na hun 22e jaar tenminste vijf jaren met erflater tot diens overlijden hebben samengewoond, geldt:
<!--[if !supportLists]--> · <!--[endif]--> een vrijstelling € 515.928 (€ 507.803) indien sprake is van een zogenoemde tweerelatie (zie hiervoor noot 2, onderdeel b, bij de hierna opgenomen tabel 4.3 Tarief successie en schenking
<!--[if !supportLists]--> · <!--[endif]--> een vrijstelling van € 257.966 (€ 253.903) indien sprake is van een zogenoemde meerrelatie (zie hiervoor noot 2, onderdeel c, bij tabel 4.3 Tarief successie en schenking).
Heeft de samenleving vier, drie of twee jaar geduurd, dan bedraagt in beide hiervoor genoemde gevallen de vrijstelling volgens onderstaande tabel respectievelijk
Samenleving |
2007 |
2006 |
vier jaar |
€ 206.369 |
€ 203.119 |
drie jaar |
154.776 |
152.338 |
Twee jaar |
103.181 |
101.556 |
Op de vrijstellingen van echtgenoten, de ongehuwd samenwonenden bedoeld in noot 2 bij de hierna in onderdeel 4.3 opgenomen tarieftabel voor het successie- en schenkingsrecht kinderen tot 23 jaar, en ouders worden eventuele pensioenrechten in mindering gebracht (bij echtgenoten en ongehuwd samenwonenden voor de helft). Deze vermindering is echter aan een maximum gebonden. De vrijstelling voor echtgenoten en de genoemde ongehuwd samenwonenden (tweerelaties) kan nooit minder bedragen dan € 147.410 (€ 145.088) en voor de meerrelatie nooit minder dan € 73.711 (€ 72.550).
3.2 Vrijstellingen schenkingsrecht
<!--[if !supportLists]--> · <!--[endif]--> Per kalenderjaar € 4.412 (€ 4.342) <!--[if !supportLists]--> · <!--[endif]--> Eenmalig € 22.048 (€ 21.700) voor kinderen tussen 18 en 35 jaar mits in de aangifte op de vrijstelling een beroep wordt gedaan |
|
Kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instellingen |
Volledig vrijgesteld indien en voor zover aan de verkrijging niet een opdracht is verbonden die aan de verkrijging het karakter ontneemt van te zijn geschied in het algemeen belang |
Alle andere gevallen |
Drempel* per kalenderjaar € 2.648 (€ 2.606) |
<!--[if !supportLists]--> * <!--[endif]--> onder drempel wordt hier verstaan een vrijstelling die in beginsel vervalt als de verkrijging het maximum van de vrijstelling te boven gaat.
3.3 Tarief successie en schenking
2007
Verkrijging tussen |
en |
I. Echtgenoot, kinderen en afstammelingen in tweede of verdere graad 1) of een verkrijger als hierna onder 2) vermeld |
II. Broers, zusters, bloedverwanten in de rechte opgaande lijn |
III. Andere verkrijging |
|||
(1) |
(2) |
a |
b |
a |
b |
a |
b |
0 |
€ < |
Datum: Januari 2007
Deel dit artikel met anderen