Geheimhouding mediation versus rechtszaak

Een van de pijlers van mediation is de vertrouwelijkheid. Dat wil zeggen dat alle informatie die tijdens een mediation mondeling en schriftelijk wordt uitgewisseld niet buiten de mediation mag worden gebruikt. Deze geheimhoudingsplicht geldt voor alle betrokkenen bij het mediationproces.

Partijen moeten erop kunnen vertrouwen dat wat tijdens een mediation wordt verklaard, op geen enkele wijze naar buiten kan komen. Maar wat nu als de mediation niet slaagt en partijen alsnog bij de rechter belanden? Mogen partijen informatie uit de mediation delen? Of houdt de geheimhouding in rechte stand?

 

Bewijsovereenkomst

In de model mediationovereenkomst voor de MfN-registermediator staat onder meer deze passage opgenomen:

Deze overeenkomst geldt in samenhang met het Reglement als een bewijsovereenkomst in de zin van de wet, zie art. 7:900 BW jo. art. 153 Rv. Mediator en de partijen hebben de bedoeling om daarmee op onderdelen af te wijken van het wettelijk geldende bewijsrecht om daarmee de gewenste vertrouwelijkheid te waarborgen.

Deze bepaling houdt in dat partijen zich verbinden om de informatie en de gegevens die tijdens de mediation naar voren komen, en die los van de mediation niet bekend waren, niet in een latere procedure als bewijsmiddel te gebruiken. Partijen wijken hiermee dus bewust af van het wettelijk bewijsrecht. Partijen die onder MfN-condities een mediation hebben gehad, kunnen dus de informatie uit de mediation niet inbrengen tijdens een gerechtelijke procedure.

 

Waarheidsplicht

De overeengekomen geheimhoudingsplicht kan in conflict komen met de waarheidsplicht die voortvloeit uit het Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

Artikel 21 Rv luidt als volgt: ‘Partijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.’

Wanneer een conflict na mediation nog steeds onopgelost blijft en voor de rechter wordt gebracht, kan de vraag ontstaan of de geheimhoudingsverplichting in rechte stand houdt. Artikel 21 Rv verplicht partijen om de waarheid aan de rechter te vertellen, zonder daarbij feiten of documenten achter te houden. Het is dan aan de rechter om te bepalen welke bepaling prevaleert: de wettelijke waarheidsplicht of de overeengekomen geheimhoudingsplicht. Dit betekent dus dat jurisprudentie een belangrijk onderdeel vormt op de vraag of de geheimhouding in rechte stand houdt.

 

Conclusie

Gelet op de jurisprudentie door de jaren heen is er alle reden om erop te vertrouwen dat de vertrouwelijkheid van de mediation in rechte stand houdt. De rechtspraak heeft de overeengekomen geheimhouding namelijk hoog in het vaandel staan en dit is terug te zien in uitspraken van de rechtbank tot aan de Hoge Raad. Wel leert de jurisprudentie ons dat de geheimhouding niet volledig waterdicht is. Er lijkt zich – voorzichtig gesteld – in de jurisprudentie een maatstaf te ontwikkelen om concrete gevallen te beoordelen: een urgente noodsituatie zou de doorbreking van de geheimhouding kunnen rechtvaardigen. Een dergelijke situatie mag echter niet te snel worden aangenomen.

 

Bron: Website MfN-register: artikel 14 september 2023 van: Joska Cazander, beleidsmedewerker MfN

Link:  https://mfnregister.nl/nieuwsbrief/houdt-de-geheimhouding-in-rechte-stand/)

Deel dit artikel met anderen

Deel dit artikel op Twitter    Deel dit artikel op Twitter    Deel dit artikel op Twitter